La búsqueda del término pasar ha obtenido 48 resultados
ES Español NL Neerlandés
pasar (v) [automóviles] voorbijschieten (v) [automóviles]
pasar (v) [destreza] nalaten (v) [destreza]
pasar (v) [objetos] nalaten (v) [objetos]
pasar (v) [tradición] nalaten (v) [tradición]
pasar (v) [a pie] passeren (v) [a pie]
ES Español NL Neerlandés
pasar (v) [automóviles] passeren (v) [automóviles]
pasar (v) [tiempo] passeren (v) [tiempo]
pasar (v) [to clean with a vacuum cleaner] stofzuigen (v) [to clean with a vacuum cleaner]
pasar (v) [automóviles] grondig nazien (v) [automóviles]
pasar (v) [tiempo] doorbrengen (v) [tiempo]
pasar (v) [a pie] voorbijgaan (v) [a pie]
pasar (v) [tiempo] voorbijgaan (v) [tiempo]
pasar (v) [tradición] doorgeven (v) [tradición]
pasar (v) [a pie] overheen gaan (v) [a pie]
pasar (v) [tiempo] overheen gaan (v) [tiempo]
pasar (v) [destreza] verder geven (v) [destreza]
pasar (v) [objetos] verder geven (v) [objetos]
pasar (v) [tradición] verder geven (v) [tradición]
pasar (v) [destreza] verdergeven (v) [destreza]
pasar (v) [objetos] verdergeven (v) [objetos]
pasar (v) [tradición] verdergeven (v) [tradición]
pasar (v) [movimiento] verder lopen (v) [movimiento]
pasar (v) [tiempo] instoppen (v) [tiempo]
pasar (v) [spend time idly] tijd verdrijven (v) [spend time idly] (v)
pasar (v) [examen] slagen (v) [examen]
pasar (v) [hecho] verlopen (v) [hecho]
pasar (v) [tiempo] verlopen (v) [tiempo]
pasar (v) [a pie] verstrijken (v) [a pie]
pasar (v) [tiempo] verstrijken (v) [tiempo]
pasar (v) [tiempo] verdrijven (v) [tiempo]
pasar (v) [tiempo] spenderen (v) {n} [tiempo]
pasar (v) [destreza] overleveren (v) [destreza]
pasar (v) [objetos] overleveren (v) [objetos]
pasar (v) [tradición] overleveren (v) [tradición]
pasar (v) [objeto] aanreiken (v) [objeto]
pasar (v) [objeto] geven (v) [objeto]
pasar (v) [a pie] verlopen (v) [a pie]
pasar (v) [movimiento] doorlopen (v) [movimiento]
pasar (n adj prep v) [go from one side of something to the other] oversteken (n adj prep v) [go from one side of something to the other]
pasar (v) [automóviles] reviseren (v) [automóviles]
pasar (v) [automóviles] inhalen (v) {n} [automóviles]
pasar gebeuren
pasar (v) [problema] mankeren (v) [problema]
pasar (v) [problema] schelen (v) [problema]
pasar (v) [movimiento] doorgaan (v) [movimiento]
pasar (v) [destreza] doorgeven (v) [destreza]
pasar (v) [objetos] doorgeven (v) [objetos]
pasar (v) [to hand down; to transmit] doorgeven (v) [to hand down; to transmit]