La búsqueda del término romper ha obtenido 41 resultados
ES Español NL Neerlandés
romper (v) [objetos] stuksmijten (v) [objetos]
romper (v) [to damage beyond use or repair] vernietigen (v) {n} [to damage beyond use or repair]
romper (v) [to damage beyond use or repair] vernielen (v) [to damage beyond use or repair]
romper (v) [to damage beyond use or repair] slopen (v) [to damage beyond use or repair]
romper (v) [to damage beyond use or repair] verwoesten (v) [to damage beyond use or repair]
ES Español NL Neerlandés
romper (v) [puerta] inbeuken (v) [puerta]
romper (v) [puerta] intrappen (v) [puerta]
romper (v) [puerta] rammen (v) [puerta]
romper (v) [ventana] ingooien (v) [ventana]
romper (v) [acuerdo] verscheuren (v) [acuerdo]
romper (v) [papel] verscheuren (v) [papel]
romper (v) [relación] scheiden (v) {n} [relación]
romper (v) [transitivo] stuksmijten (v) [transitivo]
romper (v) [objetos] stukgooien (v) [objetos]
romper (v) [transitivo] stukgooien (v) [transitivo]
romper (v) [objetos] aan stukken gooien (v) [objetos]
romper (v) [transitivo] aan stukken gooien (v) [transitivo]
romper (v) [ventana] verbrijzelen (v) [ventana]
romper (v) [papel] aan stukken scheuren (v) [papel]
romper (v) [to cut free] lossnijden (v) [to cut free]
romper (v) [to damage beyond use or repair] kapot maken (v) [to damage beyond use or repair] (v)
romper (v n) [transitive: to separate into (to cause to end up in) two or more pieces] breken (v n) {n} [transitive: to separate into (to cause to end up in) two or more pieces]
romper (v) [relación] afbreken (v) [relación]
romper (v) [separar] afbreken (v) [separar]
romper (v) [relaciones] verbreken (v) [relaciones]
romper (v) [relación] verbreken (v) [relación]
romper (v) [separar] verbreken (v) [separar]
romper (v) [acuerdo] tenietdoen (v) [acuerdo]
romper (v n) [intransitive, of a bone: to crack] breken (v n) {n} [intransitive, of a bone: to crack]
romper (v) [objetos] breken (v) {n} [objetos]
romper (v n) [transitive: to cause (a bone) to crack] breken (v n) {n} [transitive: to cause (a bone) to crack]
romper (v) [relaciones] afbreken (v) [relaciones]
romper (v) [transitivo] breken (v) {n} [transitivo]
romper (v) [ventana] breken (v) {n} [ventana]
romper (v) [transitivo] openbreken (v) {n} [transitivo]
romper (v) [transitivo] stukbreken (v) [transitivo]
romper (v) [transitivo] kraken (v) [transitivo]
romper (v) [objetos] in stukken breken (v) [objetos]
romper (v) [transitivo] in stukken breken (v) [transitivo]
romper (v) [relación] uit elkaar gaan (v) [relación]
romper (v) [relación] uiteengaan (v) [relación]