La búsqueda del término vermogen ha obtenido 31 resultados
NL Neerlandés ES Español
vermogen (v) [have ability to] {n} saber (v) {m} [have ability to]
vermogen (n) [financiën] {n} renta (n) {f} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} renta (n) {f} [boekhouding]
vermogen (n) [bezit] {n} renta (n) {f} [bezit]
vermogen (v) [have ability to] {n} ser capaz de (v) [have ability to]
NL Neerlandés ES Español
vermogen (v n) [to be able] {n} poder (v n) {m} [to be able]
vermogen (v) [have ability to] {n} poder (v) {m} [have ability to]
vermogen (n) [financiën] {n} fortuna (n) {f} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} fortuna (n) {f} [boekhouding]
vermogen (n) [bezit] {n} fortuna (n) {f} [bezit]
vermogen (n) [financiën] {n} posesiones (n) {f} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} posesiones (n) {f} [boekhouding]
vermogen (n) [bezit] {n} posesiones (n) {f} [bezit]
vermogen (n) [financiën] {n} riqueza (n) {f} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} riqueza (n) {f} [boekhouding]
vermogen (n) [bezit] {n} riqueza (n) {f} [bezit]
vermogen (n) [bezit] {n} capital (n) {m} [bezit]
vermogen (n) [bekwaamheid] {n} competencia (n) {f} [bekwaamheid]
vermogen (n) [quality or state of being able] {n} habilidad (n) {f} [quality or state of being able]
vermogen (n) [bekwaamheid] {n} habilidad (n) {f} [bekwaamheid]
vermogen (n) [bekwaamheid] {n} aptitud (n) {f} [bekwaamheid]
vermogen (n) [financiën] {n} capacidad (n) {f} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} capacidad (n) {f} [boekhouding]
vermogen (n) [bezit] {n} capacidad (n) {f} [bezit]
vermogen (n) [bekwaamheid] {n} capacidad (n) {f} [bekwaamheid]
vermogen (n) [financiën] {n} patrimonio (n) {m} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} patrimonio (n) {m} [boekhouding]
vermogen (n) [bezit] {n} patrimonio (n) {m} [bezit]
vermogen (n) [geld] {n} capital (n) {m} [geld]
vermogen (n) [financiën] {n} capital (n) {m} [financiën]
vermogen (n) [boekhouding] {n} capital (n) {m} [boekhouding]

'Traducciones del Neerlandés al Español

NL Sinónimos de vermogen ES Traducciones
rijkdom [bezit] m bogactwo {n}
mogelijkheid [macht] f okazja {f}
macht [bevoegdheid] m siła {f}
mogen [kunnen] móc
sterkte [energie] f siła {f}
kracht [energie] m moc {f}
kunnen [mogen] potrafić (pf.)
eigendom [bezittingen] (formal majątek ruchomy (adj n)
goederen [bezittingen] (p dobro {n}
have [bezittingen] majątek ruchomy (adj n)
fortuin [kapitaal] m fortuna {f}
gave [aanleg] m talent {m}
goed [bezitting] n dobroć {f}
kapitaal [fortuin] n kapitał {m}
bezitting [goed] f własność {f}